Terugblik deelnemersbijeenkomst Schone Lucht Akkoord
Er zijn nog een paar pakketten sensoren beschikbaar voor snuffelfietsen op scholen. Vertrouwen in de overheid groeit met citizenscienceprojecten (en de overheid krijgt er ook nog een bulk bruikbare data bij). Zo maar een greep uit de sessies tijdens de deelnemersbijeenkomst op 23 oktober 2024 in de Utrechtse Villa Jongerius. De 110 deelnemers kregen er ook de laatste vorderingen te horen van het behalen van de doelen van het Schone Lucht Akkoord.
Evelyn Hijink, ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), gaf een korte introductie.
In januari is het Schone Lucht Akkoord 5 jaar oud en zijn we halverwege de periode tot het einddoel: in 2030 50 procent gezondheidswinst ten opzichte van 2016. Als al het voorgestelde beleid wordt uitgevoerd halen we dat. ‘Op het gebied van mobiliteit, mobiele werktuigen en binnenvaart en havens moet er nog een been worden bijgetrokken. Goed nieuws is dat afgelopen jaar ruim 20 nieuwe gemeentes zijn aangesloten bij het SLA.’
In Europa staat luchtkwaliteit duidelijk op de kaart. Op 14 oktober 2024 stemde de Europese Raad in met de aanscherping van de Europese luchtkwaliteitseisen. Het RIVM rekent de precieze consequenties voor Nederland en het SLA door. De uitkomst hiervan wordt in het voorjaar van 2025 verwacht.
Houtstookcampagne van start
Sigourney Klaunig (IenW) attendeerde het publiek op de landelijke communicatiecampagne houtstook. Deze campagne is 24 oktober 2024 gelanceerd. De bijbehorende video’s worden breed verspreid onder meer via YouTube. Sommige gemeentes tonen ze in bioscopen. Meer info op de sites van IPLO en Milieu Centraal
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit
Ronald Spoor (RIVM) legde uit wat het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit is en doet.
Er zijn in Nederland 90 luchtmeetstations waarvan het RIVM er 55 beheert en onderhoudt. Elke drie maanden worden de stations gecontroleerd. De andere meetstations worden beheerd door GGD’en of omgevingsdiensten. Het RIVM werkt nauw samen met deze organisaties. Op luchtmeetnet.nl staan alle meetpunten. Dit is onderdeel van het RIVM.
De meetstations meten zestien verschillende stoffen op last van de Europese meetverplichtingen. Nieuw sinds de aangescherpte Europese luchtkwaliteitsnormen zijn metingen van ultrafijnstof (UFP) en ammoniak.
De data zijn openbaar en voor iedereen te gebruiken. Ze worden aan het begin van elk kalenderjaar definitief. Voor advies of om een eigen meetstation te laten kalibreren kunnen gemeenten en omgevingsdiensten aankloppen bij het RIVM.
Grootschalige Concentratiekaarten Nederland nu en in de toekomst
Ronald Hoogerbrugge (RIVM) gaf uitleg over Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) en de ontwikkeling hiervan.
Het RIVM maakt de kaarten voor gemeenten en provincies in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Ze ondersteunen de uitvoering van Monitoring Luchtkwaliteit (MLK) en de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord (SLA). Elk jaar op 15 maart staan de kaarten vast. Gemeenten en provincies moeten deze gegevens toepassen bij projectberekeningen voor de toetsing aan grenswaarden.
Het RIVM bepaalt de achtergrondconcentratie van NOx → NO2 en O3, PM10, PM2.5, EC, SO2 (benzeen en CO). Voor iedere plek in Nederland, per vierkante kilometer.
Op basis van de gegevens maakt het RIVM ramingen voor 2030. Afgelopen maart waren er daarnaast indicatieve kaarten voor 2035 en 2040. Die voor 2035 wordt in maart 2025 een officiële kaart, die gemeenten en provincies meenemen in hun berekeningen.
Per jaar kan de meting fluctueren. In 2023 leek het of de NOx-concentratie sterk was gedaald ten opzichte van 2022. Dit kwam doordat 2023 een heel nat jaar was. In de droge lucht zat gemiddeld 7 procent minder NOx, maar er zat 20 procent meer in het opgevangen regenwater.
Vraag vanuit de zaal is daarom te werken met kaarten op basis van een meerjarig gemiddeld in plaats van de momentopname per jaar. ‘Uitstoters die worden aangepakt, bijvoorbeeld boeren, zijn boos dat ze moeten inleveren terwijl de kaart ‘meevalt’, zoals in 2023.’
Voortgangsmeting SLA
Paul Ruyssenaars (RIVM) deed verslag van de voortgangsmeting van het SLA.
Het RIVM toetst het halen van de SLA-doelen:
- Effectdoel: 50 procent gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016.
- Emissiedoel: continu dalen van de emissies (groot deel SLA-sectoren).
- Concentratiedoel: toewerken naar WHO (2005) advieswaarden.
Door politieke veranderingen verandert ook de doorberekening. Het huidige kabinet heeft bijvoorbeeld een streep gezet door de stikstofaanpak NPLG. Dat heeft effect op het halen van schonelucht- en andere klimaatdoelen.
Als alle maatregelen zouden worden uitgevoerd, inclusief die uit het NPLG, zouden we inderdaad in 2030 minimaal 50 procent gezondheidswinst halen. Op basis van het beleid dat overheden momenteel al hebben vastgesteld valt ook al een grote vooruitgang te zien: 42-43 procent gezondheidswinst.
De emissie daalt continu en voor stikstofoxiden en fijnstof levert het nu al vastgestelde beleid de meeste vooruitgang op.
De oude WHO-advieswaarden uit 2005 halen we goeddeels in 2025 al met het voorgenomen beleid. De nieuwe WHO-waarden uit 2021 halen we in 2030 in grote delen van Nederland niet, zelfs niet als we de meest vergaande plannen uitvoeren. Het noordoosten komt het dichtst in de buurt
Monitoring uitvoering SLA 2024
Kelvin Koop (Rijkswaterstaat) gaf een overzicht van de uitvoering van de maatregelen die de deelnemers aan het Schone Lucht Akkoord nemen.
- Van de vaste maatregelen is 37 procent in uitvoering of afgerond. Daarmee ligt de uitvoering op koers.
- Gemeenten en provincies hebben dit jaar voor het eerst meer dan 1.000 aanvullende maatregelen in hun plannen opgenomen, waarvan er 607 over mobiliteit gaan.
- Van de aanvullende maatregelen is 57 procent in uitvoering.
Een applaus klonk voor het nieuwe invulformulier en dashboard, die in december in gebruik worden genomen. Veel gebruiksvriendelijker en attractiever. Het formulier is gedeeltelijk al vooraf ingevuld zodat deelnemers niet al hun gegevens opnieuw hoeven in te vullen.
Wat komt er kijken bij een meetnet opzetten
Ed van der Gaag en Peter van Breugel (DCMR) vertelden tijdens een van de zes deelsessies over het ontstaan van de meetnetten van DCMR en wat er allemaal bij komt kijken als een decentrale overheid zelf een regionaal meetnet wil opzetten. Ze namen het publiek mee vanaf de Clean Air Act als gevolg van de smog in Londen, via de zure regen en smogalarmfases in de jaren zeventig in regio Rijnmond tot de oprichting van de DCMR in 1971.
Tegenwoordig is er het luchtmeetnet van het RIVM, waar ook de meetstations van verschillende GGD’en en OD’en onderdeel van zijn, onder meer die van de DCMR. Op een vraag aan de zaal blijkt dat verschillende gemeentes en provincies willen beginnen met het meten van de luchtkwaliteit op hun grondgebied.
Wat komt er kijken bij het opzetten en onderhouden van een meetnet:
- Geld: de 11 meetlocaties van DCMR kosten 1,2 miljoen per jaar (incl. personeelskosten).
- Genoeg personeel: 6 fte voor o.a. beheer van de monitoren, kalibraties en onderhoud.
- Expertise: als je betrouwbare resultaten wilt, moet je heel vaak kalibreren en het systeem heel goed in de gaten houden.
Het voordeel van een eigen meetnet is dat je zelf bepaalt waar welke stoffen worden gemeten. Zo kun je zorgen van burgers wegnemen. Minpunt zijn de hoge kosten, terwijl van veel stoffen, waaronder NO2 en fijnstof, al genoeg kennis is.
Citizen science levert op een relatief goedkope manier nuttige informatie op en zorgt voor vertrouwen, een goede dialoog en milieubewustzijn onder de burgers. Minpunt is dat sensoren fors grotere onzekerheden hebben dan de apparatuur van meetnetten en dat er langdurig veel aandacht voor nodig is, om het vertrouwen vast te houden. Als je wil meten via citizen science denk dan aan kalibratie van de data via een officieel meetnet.
Uit het publiek benoemt Jacqueline Heerkens van provincie Noord-Brabant dat het meetnet van Zuid-Oost Brabant ca. 55 sensormeetkastjes (ontwikkeld door TNO) heeft opgehangen. Die zitten tussen de goedkopere sensoren en de officiële in. Ze nodigt andere gemeenten uit Noord-Brabant contact met haar op te nemen als ze interesse hebben.
TOPAS gereedschap voor brontoekenning
Bas Henzing van TNO gaf uitleg over de TOPAS tool die TNO ontwikkelt. TOPAS is een chemisch rekenmodel dat laat zien waar luchtvervuiling vandaan komt, van lokale bronnen of van omliggende steden/gemeenten/landen. Dat is een andere focus dan die van de GCN-kaarten van het RIVM. Die focussen meer op nauwkeurigheid van de concentraties op leefniveau en minder op de bron. Daardoor wijken de TOPAS-kaarten soms af van de GCN-kaarten.
Piekdagwaarden en overschrijdingsdagen zijn extreem belangrijk voor gezondheidseffecten. Het SLA kijkt naar jaargemiddelden. TNO kijkt ook naar overschrijdingsdagen omdat die belangrijke informatie geven over de gezondheidseffecten. TNO kijkt ook naar welk deel van de overschrijding hoort bij welke bron. ‘Met wie moet je het gesprek aangaan binnen jouw stad, gemeente of regio?’
Er kwamen verschillende vragen uit de zaal. Zoals:
- Houdt TNO de effecten van het houtstookverbod in Amersfoort bij? TNO doet dat eigenlijk alleen op aanvraag, maar heeft de data. Dit kan ook voor Utrecht.
- Kunnen hogere luchtlagen worden meegenomen, in verband met stijgende en dalende vliegtuigen boven Amstelveen? Dat kan maar wat is daar de toegevoegde waarde van? Voor gezondheidseffecten is leefniveau het belangrijkst om te meten. Amstelveen wil beter weten wat de exacte bronnen van luchtvervuiling zijn. Liggen die in Amstelveen of is Schiphol een grote bron? De gemeente Amstelveen wil graag munitie hebben om gesprekken aan te kunnen gaan met omliggende bronhouders.
- Worden specifieke emissies direct gekoppeld aan een specifieke bronnen? Dat doet TNO alleen op aanvraag omdat dat veel rekenkracht vraagt. Dit kan nuttig zijn als ondersteuning van beleidskeuzes. Hoe kun je effecten/verbeteringen in kaart brengen die een maatregel of een pakket maatregelen kan opleveren? De GGD-rekentool kan daarbij helpen. Deze koppelt verminderingen van concentraties aan gezondheidseffecten. Neem contact op met de GGD, die kan helpen de rekentool in te zetten.
- Is het mogelijk om bijvoorbeeld een rookverbod of een snelheidsverlaging te toetsen?
Lokaal verschil vaststellen is lastig, omdat een maatregel vaak slechts tienden verschil laat zien in de concentraties.
Participatie levert vertrouwen op
Hester Volten van het RIVM legde in de deelsessie over Samen Meten uit wat samenwerken met burgerwetenschappers oplevert. Samen Meten is de infrastructuur die het RIVM heeft opgezet voor citizen science. Het bestaat uit een kennisportaal, een dataportaal en een tool om samen de gegevens te analyseren.
Daarmee ondersteunt het RIVM burgers en projecten waarmee inwoners van Nederland lucht- en waterkwaliteit en geluid meten. Zo zorgt het RIVM dat data van sensoren gecorrigeerd worden naar onder meer bekende afwijkingen van sensoren en meetomstandigheden zoals het weer (kalibratie).
Door open te zijn over de verwerking van de data en door in gesprek te gaan en te luisteren naar burgers, schept Samen Meten vertrouwen.
Het voordeel van citizen science is dat het kennis oplevert die mensen accepteren en vertrouwen. Het brengt wetenschap dichterbij. Er wordt bovendien kennis verzameld die mensen relevant vinden. En je komt makkelijk in gesprek met burgers. Hester waarschuwde wel: ‘Begin er alleen aan als je bereid bent de data serieus te nemen, de dialoog aan te gaan en te investeren in infrastructuur. Het een kan niet zonder het ander.’
Voor het RIVM levert citizen science naast minder scepsis over wetenschappers ook data op waar ze anders niet aan waren gekomen. In Nederland meten 3.000 mensen fijnstof met een eigen sensor. ‘De sensoren bieden het RIVM een aanvulling op de data van het luchtmeetnet. Na kalibratie kan het RIVM de data uit burgermetingen toevoegen in het wetenschappelijk model voor het bepalen van de luchtkwaliteit en zo de waarneming verfijnen. De sensoren bij burgers bieden het RIVM bovendien extra mogelijkheden voor lokaal onderzoek.’
Gereedschap om lokale bronnen luchtvervuiling te traceren.
Tijdens deze deelsessie vertelden Paul Ruyssenaars, Ronald Hoogerbrugge en Floor Borlée van het RIVM over de doorontwikkeling van de gezondheidsindicator. Ze vroegen de aanwezigen om mee te denken over hoe de resultaten uit de voortgangsmeting het best kunnen worden gecommuniceerd.
Ze vertelden over de uitbreiding van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) met de GCN lokaal, GCN in de stad en de GCN-tool. De tool geeft inzicht wat nou echt een lokale bijdrage is aan vieze lucht. Tot slot is het RIVM bezig met de actualisatie van de luchtkwaliteitsindex.
Het RIVM legde uit hoe gezondheidsverlies wordt weergegeven. Het streefdoel is gekoppeld aan sterfte. Maar omdat slechte luchtkwaliteit vooral wordt gekoppeld aan ziekte, voegt het RIVM vanaf de tweede voortgangsrapportage nieuwe gezondheidsindicatoren toe, gerelateerd aan ziekten. Uit de discussie met de zaal blijkt dat communicatie bepalend is voor de toon van de boodschap, positief of negatief en dat gemeenten behoefte hebben aan trends in plaats van jaarkaarten en prognoses.
Bij GCN in de stad kijkt het RIVM hoe het antwoord kan geven op vragen van SLA-deelnemers: kan de resolutie van de meting kleiner en werken onze maatregelen? Er loopt nu een pilot in Rotterdam, Amsterdam en Utrecht om te kijken welke aanpak nut heeft.
Luchtkwaliteitskaarten op buurtniveau
Martin Smit van CAELI legde uit hoe het instituut luchtkwaliteitskaarten maakt met behulp van satellietdata. De satellietdata helpen trends inzichtelijk te maken. CAELI maakt kaarten ingedeeld op CBS-buurten, het brengt concentraties in beeld met een resolutie van 250 bij 250 meter.
Een satelliet kan niet door de wolk heen kijken, alleen bij helder weer kunnen zij bruikbare foto’s maken. CAELI heeft een algoritme ontwikkeld om die bewolkte dagen alsnog in te vullen. Ook de meteodata van het KNMI zijn verwerkt in de kaarten van CAELI. Het instituut levert de kaarten uitgedrukt in maandgemiddelden.
Een deelnemer uit de zaal voegde toe dat Almere gebruikt maakt van de kaarten van CAELI. De gemeente gebruikt deze om te weten waar hotspots zijn en wat het verloop is van concentraties over de maanden.
Tips van leerlingen
Het internationale GLOBE-programma is erop gericht leerlingen metingen te laten doen aan de natuur, het klimaat, het weer of de leefomgeving. Doel is dat de leerlingen met hun metingen iets bijdragen aan de beschikbare data.
Een van de projecten is het meten van de luchtkwaliteit met fijnstofsensoren die aan fietsen gemonteerd kunnen worden: snuffelfietsen. GLOBE werkt hiervoor samen met het RIVM, dat de data van de sensoren verwerkt. Ruim 30 provincies en gemeenten doen mee aan het snuffelfietsprogramma. Er zijn in totaal ruim 700 sensoren beschikbaar voor middelbare scholen. Nu de sensoren in de deelnemende provincies en gemeenten uitgedeeld zijn, zijn er nog enkele tientallen beschikbaar.
Een ander GLOBE-lesproject is het opzetten van een fijnmaziger meetnetwerk van NOx met Palmesbuisjes. Hiervoor werkt GLOBE samen met het KNMI.
GLOBE levert complete lespakketten voor 2 VMBO tot en met 6 VWO. Ook verzorgt GLOBE een startbijeenkomst op de scholen, werkbezoeken voor de leerlingen en geeft de organisatie les om de docenten te ontlasten.
Uit de snuffelfietsprojecten zijn goede ideeën van leerlingen voortgekomen. Advies om een fietspad bovenwinds van een brug te leggen. En om grasstroken tussen fietspaden en wegen aan te leggen omdat uit de snuffelfietswaarnemingen blijkt dat die de blootstelling aan fijnstof verlagen.
Na de uitleg gingen de deelnemers naar buiten om zelf met de sensoren de fijnstofconcentratie te meten. Die bleek behoorlijk hoog.
Presentaties
De volledige presentaties staan op de Samenwerkruimte.